Tja…Toch weer terug dankzij Beddenbaas en Egobooster

Deze post is eigenlijk een tja-post; na een paar stukken over Covid wist ik niet zo goed wat ik nog kon schrijven. Iets over mondmaskers? Nee, niet leuk. Korte lontjes? Geen goed idee. Ze werden daarvan alleen maar korter. Mijn vrijheidslievende overburen? (‘Maskers dragen is om dictators vragen’)? Iedereen had zulke buren. Iets over iets anders? Wat dan? Hoe dan, als elk tweede woord ‘corona’ is?

De eerste keer dat ik Tja… hoorde herinner ik me nog. Het klonk als ‘ja’, maar toch ook een beetje niet. Manlief legde me uit dat ‘tja’ zoiets is als ‘ik moet daarover nog even nadenken’ of ‘wat kan ik daarover eigenlijk zeggen?’ Er zit een beetje twijfel in leerde hij me. En als Nederlanders twijfelen gebruiken ze speciale woorden en zinnen: Tja, nou, eigenlijk, eerlijk gezegd, ik weet het nog niet hoor…

Maar toch ben ik nu weer hier; uit het niets meldde zich een nieuwe volger. Welkom, lieve Egobooster. En uit het niets komt het bericht dat we over een paar dagen vrijer mogen gaan leven; met blote handen mogen we de barrières gaan slopen. Dat is nog eens nieuws! We vergeten de Vinkjes, omarmen Vaccins, verjagen het Virus en vergeten de Voorzichtigheid. Nou ja, een beetje dan. Want naar goed gebruik zegt de nationale Beddenbaas (die niet voor niets Ernst heet) dat geluksvogels als ik hun kwetsbare buren natuurlijk wel moeten blijven helpen met hun Eigen Verantwoordelijkheden.

Ik verheug me nu al op een vol huis, spontane bezoeken, drukke winkels en een volle klas. Vooral dat laatste, maar daarover meer in een volgend stukje.

Nikaya

Vakantietenen? Vakantietaal!

Schrijven in coronatijd, dat is moeilijk. Volgens manlief ligt bijna alles dan ‘gevoelig’. Ik leerde dan ook weer nieuwe uitdrukkingen; veel mensen hebben ‘lange tenen’, maar dat is niet hetzelfde als ‘lange vingers hebben’. Of ze zijn snel ‘op hun tenen getrapt’, al hoeven we ook weer niet voortdurend ‘op onze tenen te lopen’. Maar buurvrouw Désirée wil wel ‘vakantietenen’ voor aan het strand. Daarom koopt ze rode lak bij de drogist in het winkelcentrum.

Welk strand? Dat weet ze nog niet. ‘Misschien wel Spanje, of Italië, of Griekenland als we daar binnen mogen tenminste!’ We lachen om haar grapje. ‘Maar jij zult wel blij zijn je familie weer te kunnen zien!’ Dat klopt. Tante Jeanne en oom Alexandre kunnen niet wachten, en zelfs Jocélyne wil manlief en mij zien

Désirée is niet de enige die al over de vakantie denkt en praat. Met manlief maak ik als grapje een kleine corona-woordenlijst. ‘Kun je mooi bij een stukje zetten. Dat is misschien nog nuttig ook.’ We zitten op een warm, zomers balkon en lachen om zijn Hollandse nuchterheid. We drinken wijn, eten olijven en tapas. Dat voelt als vakantie. ‘Balcona di Corona’. We lachen samen.

Maar twee dagen later belt Irina met slecht nieuws; land- en klasgenoot Sergei ligt in het ziekenhuis. Nee, geen corona (gelukkig), maar wel een harde val in de douche. Hij mag morgen naar huis, maar voor vakantieplannen is het echt te vroeg. Ineens staan we weer met beide benen (nee, niet tenen) op de grond.

Nikaya

Vlaggen & Vliegers

Ik weet het; ik ben te laat; vijf mei is al voorbij. Maar het Coronavirus maakt alles trager, kalmer. Manlief en ik kijken op vier mei samen televisie. We her-denken samen. Aan onze opa’s en oma’s. En dan zien en horen we Willem-Alexander die iets zegt over de zijne. Dat ze het goed bedoelde, maar niet genoeg kon doen.

We denken en we zeggen hetzelfde; oorlog is vreselijk. De Eerste, de Tweede, in Nederland of in Frankrijk. Wat maakt het uit? Een dag later maak ik een ‘Hollandfoto’. Maar pas als ik die met vriendin Irina wil gaan delen zie ik hoe bijzonder die is. De vlag kan ik ‘draaien’, Nederlands maken, Frans maken. Maar de tralies om te brandtrap van onze flat kan ik niet wegvagen.

Nog maar kort geleden was de trap onze weg naar de vrijheid, naar de veiligheid. Weg van een brand, een dief of van wie of wat dan ook. Maar na deze foto zie ik tralies als van een gevangenis. En daarachter een vlag die speelt in de wind; vrij, zorgeloos. Zoals de vlieger in de hand van een kind.

Gisteren keken we samen naar ‘De kinderen van Truus’. Over duizenden kinderen uit heel Europa die hun vrijheid danken aan Truus Wijsmuller. Aan de moed van een dame die deed wat ze moest doen. De bange, eenzame en bijna onzichtbare, vergeten kinderen die zij redde zijn nu dankbare oude mensen. Sterke oma’s, opa’s. In hun ogen zie ik vliegers die verdacht veel op vlagen lijken.

Nikaya

Hollandfoto’s Helpen

Irina en ik spreken elkaar natuurlijk niet meer in het centrum. Kan niet. Mag niet. ‘Want Corona’. Ja, we weten het. Maar wat nu dan? Irina heeft een plan. We maken ‘Hollandfoto’s’. Dat is leuk. Daarom maak ik vandaag voor jullie ook een Hollandfoto. Dat is een foto die we nooit zullen maken in onze ‘eigen’ landen.

Op mijn foto (natuurlijk) een fiets. Maar vooral ook een fiets met een steel-mij-niet-ketting. De fiets staat zo maar ergens. Misschien is de eigenaar even weg, komt hij dadelijk terug. Geen idee. Is het een student die hier woont? Of misschien een docent van de basisschool die nu tijd heeft om boodschappen te doen bij de bakker? De bakker schrijft op zijn raam: ‘Wij blijven bakken’. Dat is mooi; de bakker die in de ochtend opstaat om brood te maken. Misschien is de fiets van zijn dochter. Ze gaat straks misschien brood brengen bij iemand in de buurt.

Lieve bakker, zonder deze foto zou ik niet aan u denken. Daarom is deze foto ook een beetje voor u. Want in Coronaland helpt u; u maakt iemand in de buurt weer blij met brood, taart, een paar minuten buiten. En lieve meneer of mevrouw: u maakt mij een beetje blij; uw fiets is zonnig oranje, en draagt de sporen van een echt leven. Een zorgeloos leven van school, werk, vrienden, feestjes en veel meer. En het bankje? Daar zitten ooit wel weer mensen te praten. In dialect, maar dat maakt niets uit. Zo Hollands is deze foto misschien dus niet, maar vrolijk maakt ze mij wel.

On-Hollands vrolijk. Gelukkig.

Nikaya

Expeditie Supermarkt

Ik heb even een beetje minder tijd gehad om hier te schrijven. Want net als heel veel mensen zit ik veel te veel binnen. Meer dan ik gewend ben. Mijn familie en vrienden zie ik vooral via het kleine scherm van mijn telefoon. Het gaat goed met hen, maar de gesprekken zijn steeds dezelfde; geen bezoek (‘Nou ja, Josélyne is wel even geweest.’), geen collega’s (‘Ik zag mijn baas bij de supermarkt, met een vrouw die niet de zijne is’.) En geen school (‘Zoomles is echt waar-de-loos. Mijn docent snapt totaal niet hoe dat werkt!’).

Dat laatste zegt vooral buurjongen Machiel. Ik zag hem op weg naar de supermarkt, met een jongedame die vast de zijne is. Ze treffen elkaar voor mijn ogen toevallig, houden perfect afstand, maar dat kost zichtbaar moeite. Vanaf mijn eigen eilandje van één meter vijftig zie ik een chocoladehart tussen de chips en de cola. De perfecte ingrediënten voor de tienervariant van een diner-met-spannend-vervolg. Waarschijnlijk ergens op een bankje. Niet in Amsterdam, niet voor een camera, maar gewoon in mijn buurt, onder vier verliefde ogen. Liefde maakt volgens hen vast immuun. Voor zorgen, voor angst, voor kritiek en – hopelijk – voor virussen.

Tegen de tijd dat ik klaar ben en de buitenlucht op mijn huid voel, zijn de twee al weg. Het is stil. Maar om het gevoel van ‘buiten zijn’ nog een moment te verlengen maak ik een foto. Gewoon, met mijn slimme telefoon. Op het kleine scherm wordt het zo toch nog een beetje lente. En als ik de volgende keer boodschappen moet doen in de regen koop ik een chocoladehart. En ik eet dat met manlief, op een bankje.

Nikaya

Stilte in de storm

Coronadagen…. Mijn spellingscontrole kent het woord nog niet, maar internet gelukkig wel. Het is een mooi, heel Nederlands woord voor de wereld van nu. Een paar dagen geleden nog maakte ik grappen over Loulou en Loïc, maar nu kan ik niet meer naar ze toe. De wereld houdt op aan de grens met België, minder dan 20 minuten van mijn huis.

Naar buiten kan ik wel. Ik mag (op afstand) praten met nieuwe buren die hun huis mooi maken (‘de bouwmarkt is nu nog open’). Met oude buren die nu geen bezoek krijgen omdat al hun vrienden ‘kwetsbaar’ heten (‘ik kan wel bellen, maar dat is toch anders’).

Naar de winkel mag ook. Ik loop bekende routes onder een stralende, blauwe lentelucht. Jas open, koude wind in mijn gezicht. Langs nieuwe, nog niet afgebouwde huizen (‘wooncrisis’!) en zelfs langs lege afvalbakken. Normaal zijn ze vol en zoeken kleine vogels naar voedsel. Maar nu? Niets. Stilte.

Maar ergens wordt gewerkt. Ergens binnen zijn mensen bezig om ons te helpen. Ik was nog nooit in een laboratorium, maar weet wel wat het woord betekent: ‘plaats waar gewerkt wordt’. Een soort atelier dus. En daar wordt koortsachtig gezocht naar een manier om ons normale, drukke, ergerlijke, contactrijke leven te beschermen. Om ‘kwetsbare’ mensen weer sterk te maken, om ons weer te laten wonen, winkelen, praten, lachen, klagen, rommelmaken.

Want ik mis geen informatie, geen getallen, geen deskundigen, geen meningen. Ik mis ‘gedoe’, vrijheid, hectiek, burengeluiden. En diep van binnen mis ik ‘buiten’.

Maar ik maak alvast een plan: in de zomer ben ik jarig en dan geef ik een buitenfeest op ons balkon. En naar binnen gaan mag alleen als het echt niet anders kan.

Nikaya

Holland Hondenland?

Loïc belt op. We praten samen over veel, maar vooral toch veel over dat virus. ‘Is het bij jullie ook zo stil op straat?’ Ja. Manlief en ik wonen dicht bij een school, en zonder rennende, pratende kinderen en kletsende ouders is het stil en is parkeren plotseling geen probleem. Voor dat gevoel hebben het Nederlands en het Frans dezelfde woorden; het is bizar en het is serieus.

Loïc houdt niet heel erg van serieus. En of hij van Holland houdt weet ik niet zeker sinds Amsterdam. ‘Zeg, Nikaya, hebben jullie al een hond?’ vraagt hij opeens. Ik begrijp er niets van. ‘Nou, met een hond mag je wandelen. Dat staat in het attest.’

Loïc heeft gelijk. Als hij naar buiten wil mag dat alleen met een speciaal document waarin staat dat je buiten bent om boodschappen te doen, een arts te bezoeken, een ziek familielid te bezoeken, een cruciaal beroep uit te oefenen of ‘te doen wat een huisdier moet doen’. Dus in dat Narcoland van jou zou ik een hond kopen, lekker gaan wandelen en ondertussen …. Snap je?’

Ik snap het. ‘Maar ik mag ook zonder brief naar buiten’ leg ik uit. We moeten zoveel mogelijk binnenblijven, maar zonder strikte opsluiting. Zonder brief en zonder hond. Dat voelt voor mij nu bijna als luxe. Net als boodschappen doen. Speciaal voor Loïc loop ik even langer en praat op straat met buurvrouw Désirée die ook geen hond heeft en zelfs geen (drugs)boodschappen doet. Ze loopt volgens mij simpelweg even zonder reden. En zonder alibi.

Nikaya

Loulou’s stille stad

Zus Josélyne aan de telefoon met manlief Ruud. Ze mogen elkaar niet. ‘Nee, ik verdraag haar’ zegt man lief. Dat is waar. Josélyne is, eerlijk gezegd, ook niet makkelijk om mee te leven. Als eerste zus, als eerste mama (van Stéphanie) en als eerste oma (van Loulou). Eerste in alles, snelste in alles. Snel boos. En heel bang. ‘Laurence komt niet’ deelt ze mee; ‘coronavirus’. Punt.

Ik bel Laurence. Die is rustiger, maar ook ongerust. ‘Nee’ zegt ze: ‘de universiteit is gesloten, reizen wordt ontraden en papa voelt zich niet geweldig. Ik blijf liever hier.’ Ik begrijp dat wel. Lille is een stille stad geworden: scholen, theaters, festivals en wedstrijden gaan niet door. ‘En bij jullie?’

Ruud werkt thuis. Hij kan op afstand werken. Doen waarvoor hij eerder geen tijd had. Zijn cliënten komen niet. ‘Hij werkt thuis. Dat gaat goed. ‘We volgen het nieuws.’ Loulou is even stil. ‘Ik heb gelezen dat bij jullie iedereen al ziek is, maar dat scholen en winkels gewoon open zijn. Quel laxisme!’

Ze is niet de enige die dit vindt. Ik leg voorzichtig uit dat Nederlanders niet houden van ‘moeten’, van autoriteit. Dat de regering hier gelooft in informatie. En in eigen verantwoordelijkheid. Loulou zucht diep bij zoveel Hollandse ‘gemakzucht’.

Lieve Loulou. In gedachten geef ik je gelijk. In mijn hoofd omarm ik je. Je maakt je zorgen om je ouders, om Ruud en om mij. Ik zal nooit te Hollands worden om te zien hoe lief dat is. En ik beloof je: we zijn voorzichtig hier. We maken onze stad een beetje stiller. Speciaal voor jou.

Nikaya

Proletarisch lezen graag

Met Irina thee drinken in de stad. We doen dat soms op vrijdag, als we zin hebben om te kletsen over maffe Nederlandse woorden. Over wat typisch Holland is. Voor mij is dat alles waarover ik hier schrijf, en voor Irina is het wat zij leest op Twitter. ‘Dat is echt; geen censuur’ vindt ze. ‘Kijk’, zegt ze. ‘Weet jij wat dit is?’

‘Briefje van Jan’ lees ik. Maar Irina weet volgens mij wel wat een briefje is? Een kleine brief. ‘Nee, nee! Kijk!’ ze wijst met haar gelakte nagels naar ‘proletarisch lezen’. Dat is toegestaan (gelukkig!). Maar ‘bank me’ en ‘bunq me’ worden door deze Jan ‘gewaardeerd’.

Dat gaat over geld; Jan wil graag geld krijgen voor zijn briefjes. Briefjes voor briefjes dus.

‘Proletarisch’ moeten we zoeken: dat gaat over mensen die hard werken voor (weinig) geld. Het gaat ook over socialisme (Irina knikt). We zoeken meer: ‘proletarisch winkelen’ is nette taal voor ‘iets stelen dat geen of weinig waarde heeft’.

Ik schrijf het in mijn telefoon. Irina ook. ‘Stelen’ schrijven we erbij. Toch vind ik het gek. Want een brood of een pak thee kun je stelen als je honger hebt of dorst. Maar een briefje op Twitter? Het briefje is van Jan, en iedereen kan het op Twitter lezen. Behalve de adverteerders die een beetje tijd vragen zegt niemand dat je daarvoor moet betalen.

Niemand, behalve Hollandse Jan dan. We lachen. Ik moet Irina beloven dat ik ‘proletarisch’ blijf schrijven. En omdat ik Irina enorm waardeer beloof ik dat. Dan kan zij en kunnen jullie allemaal fijn proletarisch blijven lezen.

Nikaya.

Lunch op Hollandse wijze

Van alle maanden in het kalenderjaar is februari de meest Hollandse: het regent, het waait, het is koud. Heel Holland is verkouden. Wij ook. We doen boodschappen in het nieuwe dorp van vrienden, dichtbij onze stad. Een winkelwagen vol nuttige winterdingen: zakdoekjes, drinken, drop voor manlief en een drankje voor mij. Het meisje aan de kassa hoest en lacht: ‘Sorry hoor, verkouden’. Ze klinkt ook zo; een beetje hees, hoestig, zielig.

We laten de spullen in de auto en lopen naar de lunchroom waar vrienden wachten met koffie en appeltaart. Thee voor mij en warme chocolade voor hun volwassen dochter Femke. Koffie vóór het eten is hier normaal. Het is niet druk; een paar oude mensen drinken, eten en lachen. Ze lijken op de vrienden en vriendinnen van tante Jeanne en oom Alexandre: corona, klimaat, de televisie en de grote hond van de buren en je-weet-wel, die pas overleden is.

‘Kijk, Nikaya. Gek hè?’ Femke wijst op de menukaart: Wat is Beaunesse’? Het klinkt als een schoonheidssalon, een beetje Frans. ‘Waarom is dat?’ vraagt ze aan Kevin, de jongen van haar eigen leeftijd die de broodjes komt brengen. ‘Moet je aan de baas vragen. Ik heb geen idee.’ Hij kijkt naar Femke. Zijn ogen zeggen: ‘Begin alsjeblieft niet over vrouwengedoe en puistjes in mijn gezicht!’ Femke doet of ze niks ziet en eet haar broodje.

In mijn ooghoek staan de Jeannes op. Langzaam gaan ze op oude benen staan. Oude handen zoeken iets in versleten tassen, de oude portemonnees gaan open, geld komt eruit, de portemonnees gaan weer dicht… Kevin is aardig, galant, houdt de deur open maar lacht ondertussen naar Femke. De dames zien het niet, maar Femke wel. Een oude man ook. Hij hoest onhandig; zijn grote zakdoek bedekt de rimpels in zijn oude gezicht. Echte beaunesse is uiteindelijk universele, leeftijdloze charme, hoe onhandig ook. C’est la vie Kevin.

Nikaya